Wanneer een eigenaar van een erf geen behoorlijke toegang tot de openbare weg heeft, dan kan deze te allen tijde aanwijzing vorderen van een noodweg. Een naburig erf zal hiermee belast worden. Dit kan tegen betaling van de schade die de noodweg veroorzaakt. Dit alles is geregeld in artikel 5:57 lid 1 BW.
Door mr. drs. C.G. (Christian) Huijsmans, advocaat huurrecht, bouwrecht en koop van vastgoed en werkzaam bij Advocatenkantoor Zeeland te Goes
In dit webartikel wordt besproken wanneer een noodweg kan worden gevestigd. Daarnaast wordt besproken hoe de schadevergoeding moet worden vastgesteld. Tot slot wordt een aantal opmerkingen gemaakt over de wijze waarop in dit soort kwesties geprocedeerd wordt. In een drietal aanvullende artikelen zal worden ingegaan op een noodweg als nooduitgang, een noodweg in de landbouw en een noodweg als achteringang bij een woning of bedrijfsruimte.
Geen toegang tot het perceel of onvoldoende toegang voor behoorlijke exploitatie
Een perceeleigenaar kan een noodweg laten aanwijzen op grond van artikel 5:57 BW. Dit kan wanneer zijn erf geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg (of openbaar vaarwater). Dit wordt hierna ook wel een ‘ingesloten perceel’ genoemd.
Daarvoor is niet vereist dat het erf volledig is afgesloten.[1] Ook als er wel een uitweg is, kan een noodweg geboden zijn indien een behoorlijke exploitatie van het erf niet mogelijk is. Wat een behoorlijke exploitatie is, hangt af van de omstandigheden van het geval.[2] Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar een exploitatie bij een normale bestemming van het erf, van de aard als dit erf in het gegeven geval heeft.
Diegene die een noodweg wil laten aanwijzen zal moeten stellen en, bij betwisting, bewijzen, dat hij geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg. Indien er wel een uitrit is om te komen van en naar de openbare weg zal hij moeten aantonen dat hij desondanks zijn perceel niet behoorlijk kan exploiteren. Het is in dat geval dus van belang waarvoor deze partij de noodweg benodigt.
Een noodweg vormt in feite een redmiddel. Eerst wordt gekeken of de eigenaar van het ingesloten perceel een beroep kan doen op een erfdienstbaarheid[3], dan op een buurweg en dan pas op een noodweg. Als bijvoorbeeld de aanwezigheid van een buurweg wordt aangenomen, dan wordt geen noodweg aangewezen.[4]
Er is veel jurisprudentie gepubliceerd. Kennelijk komt het geregeld voor dat een perceel ingesloten raakt. Dit kan van de één op de andere dag gebeuren. Zo kan de eigenaar van een naburig perceel een pad afsluiten, of blijkt er in tegenstelling tot eenieders verwachting geen erfdienstbaarheid (recht van weg) te bestaan.
Soms zouden meerdere percelen belast moeten worden met een noodweg teneinde tot de openbare weg te kunnen komen. De wet biedt deze mogelijkheid.[5] Wat als het te belasten perceel is verhuurd? Zelfs wanneer de huurder een exclusief huurrecht heeft, staat dit niet in de weg aan de aanwijzing van een noodweg.[6]
Specifiek voor woningen geldt het navolgende. Een woning is zonder toegang naar de openbare weg niet te exploiteren. Dit wordt niet anders wanneer de eigenaar bij de verkrijging al wist dat het perceel geen zodanige toegang had.[7] Naar huidige maatstaven heeft een woonperceel dat slechts grenst aan een openbaar vaarwater in redelijkheid geen behoorlijke toegang.[8] Datzelfde geldt voor woningen[9] en vakantiewoningen[10] buiten de dorpskern of stadskern die niet tot op redelijk korte afstand benaderbaar zijn per auto. Een voetpad van bijvoorbeeld 250 meter is te lang om van behoorlijke toegang te kunnen spreken. Dit levert praktische problemen op bij het vervoer van boodschappen, andere zware goederen en kleine kinderen en bezoekers die slecht ter been zijn.[11]
Voor bedrijven geldt het navolgende. Een bedrijfsverzamelgebouw heeft een onvoldoende behoorlijke toegang wanneer deze slechts uitweegt op een smalle onhandige woonstraat. Deze behoort een uitweg te hebben op de hoofdaders van het bedrijventerrein.[12]
De verplichting om op het eigen perceel een noodweg voor een ander te dulden, houdt daar op waar de ander zelf een in-/uitrit kan realiseren. Ook al brengt dat aanmerkelijke kosten met zich mee.[13] Als een eigenaar zonder uitweg ook eigenaar is van een naastgelegen perceel, dan kan hij deze veelal verbinden om daarmee alsnog uit te wegen.[14]
Eigen gedragingen noodlijdende perceeleigenaar
Soms veroorzaakt een perceeleigenaar zelf het isolement van zijn perceel. Bijvoorbeeld door zijn perceel een andere bestemming te geven. Dit kan hem niet worden verweten als hij door de wijziging ineens wél zijn perceel behoorlijk kan exploiteren.[15] Eigenaren van naburige percelen zijn belanghebbenden, waardoor zij bezwaar en beroep kunnen instellen.[16]
Maar wat als een eigenaar een aangrenzend perceel verkoopt zonder het recht te behouden om hierlangs uit te wegen? Deze eigenaar verspeelt niet definitief zijn recht op een noodweg.[17] Uiteraard wordt een ander belast door diens stommiteit. Maar dit is in beginsel niet strijdig met de redelijkheid en billijkheid; de rechtsverhouding tussen twee buren is niet van verbintenisrechtelijke aard.[18] Het is niet duidelijk in hoeverre deze ‘eigen schuld’ vervolgens een rol speelt bij de belangenafweging die hierna wordt besproken.
Wat als iemand willens en wetens onroerend goed heeft gekocht dat reeds ingeklemd was? Het schijnt mij toe dat deze eigenaar niet bij voorbaat zijn aanspraak op een noodweg verliest.[19]
Wat als de eigenaar van het ingesloten terrein lang heeft stilgezeten om een alternatieve uitweg te regelen? Dit terwijl er voldoende alternatieven voorhanden waren? Een voorzieningenrechter is dan toch bereid om een voorziening te treffen als sprake is van een spoedeisend belang. Uiteraard weegt de voorzieningenrechter alle belangen af.[20]
Een belangenafweging
Wanneer vaststaat dat een perceel zonder noodweg niet behoorlijk kan worden geëxploiteerd, dan dient nog een belangenafweging plaats te vinden.[21] Zie artikel 5:57 lid 3 BW. Er wordt rekening gehouden met de belangen van de ingesloten perceeleigenaar en met de belangen van de eigenaars van omliggende percelen. De mogelijkheid om het ingeklemde perceel te verkopen doet niet ter zake bij deze belangenafweging.[22]
De belangenafweging kan niet los worden gezien van het beoogde traject van de noodweg. Wanneer er verschillende trajecten mogelijk zijn, zal een afweging moeten worden gemaakt tussen enerzijds het belang van het ingesloten erf bij een zo kort mogelijke afstand tot de weg, en anderzijds het belang van de te bezwaren erven om zo min mogelijk last te ondervinden van de noodweg.[23]
Er kan gekozen worden voor een tracé dat al in gebruik is. Lengte hoeft niet doorslaggevend te zijn als een ander tracé feitelijk een kleinere inbreuk maakt op het eigendomsrecht en de privacy.[24] Ook de belangen van een eigenaar van een naburig perceel waarover de noodweg niet gaat lopen kunnen meewegen.[25] De keuze valt al snel op onbebouwde grond. Het ligt niet voor de hand dat een noodweg door bebouwing heen loopt.[26] Een rechter zal niet snel een tracé vaststellen op een groter terrein als nog niet duidelijk is waar er gebouwd gaat worden.
De wet wijst voor één situatie een tracé aan. Is een erf ingesloten geraakt doordat een vroeger daarmee verenigd gedeelte dat toegang gaf tot de openbare weg door een rechtshandeling een andere eigenaar heeft gekregen, dan komt dit afgescheiden gedeelte het eerst in aanmerking voor de belasting met de noodweg. Zie artikel 5:57 lid 3 BW. Dit is echter op zichzelf niet beslissend voor de keuze als noodweg.[27] Een uitzondering is mogelijk.[28] Bijvoorbeeld wanneer dit perceel intensief wordt gebruikt of wanneer een noodweg behoorlijk ingrijpend is vanwege bebouwing.[29] In dat geval zal een ander, onbebouwd, perceel toch eerder in aanmerking komen.[30]
De belangen van de betrokken eigenaars kunnen vergen dat een noodweg onder voorwaarden wordt toegewezen. Zo hoeft de eigenaar van het belaste perceel niet toe te staan dat de noodweg dan maar volledig openbaar toegankelijk wordt gemaakt.[31] Of dat de eigenaar van het belaste perceel de noodweg juist vrijhoudt, en dat er hoogstens kort mag worden geparkeerd voor laden en lossen.[32] Soms hoeft een perceel slechts zeer beperkt belast te worden. Bijvoorbeeld om slechts een draaicirkel van een voertuig te vervolmaken.[33] Of wordt het gebruik van de noodweg beperkt tot slechts de bewoners van het ingesloten perceel (en niet hun gasten).[34]
De in het verleden aangewezen noodweg
De rechtsvoorgangers van de betrokken partijen kunnen in het verleden al (stilzwijgend) een noodweg hebben aangewezen. Rechtsopvolgers (waaronder kopers) zijn hieraan gebonden.[35] Ook al was die aanwijzing niet ingeschreven in de openbare registers.[36]
Het is mogelijk om wijziging van een noodweg en eventuele bijbehorende voorwaarden te verzoeken. Diegene die dit verzoekt zal voldoende moeten toelichten waarom nu een andere noodweg zou moeten worden aangewezen.[37] Daarvoor moet dan sprake zijn van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:57 lid 2 BW, waardoor de noodweg thans een grotere last veroorzaakt dan eerder.
Wanneer de noodweg in het verleden al is aangewezen, beperkt dit de mogelijkheden voor de opvolgende verkrijgers om schadevergoeding te ontvangen. Een eventuele waardevermindering van de grond wordt geacht te zijn verdisconteerd in de prijs die de huidige eigenaar heeft geboden. Indien dit niet is verdisconteerd komt dit voor rekening van de nieuwe eigenaar.[38]
Als een noodweg in een notariële akte is opgenomen, dan moet de omvang van het gebruik daaruit blijken. Maar wat als de omvang van het gebruik niet letterlijk volgt uit de bewoordingen in die akte? In dat geval dient het gebruik te worden bepaald aan de hand van de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.[39] Daarbij kan ook relevant zijn hoe partijen sedert jaren invulling hebben gegeven aan het gebruik. Hierdoor kan bijvoorbeeld alsnog ‘ingelezen’ worden dat de eigenaar van het belaste perceel moet dulden dat er tegenwoordig met auto’s over de noodweg wordt gereden.[40]
Schadevergoeding bij aanwijzen noodweg
De eigenaar van het belaste perceel kan schade lijden als gevolg van de aanwijzing. De schade betreft eerst en vooral de waardevermindering van het perceel.[41] Kortom: het verschil tussen de waarde van het belaste perceel met en zonder de last van noodweg.[42]
Die schade zal toenemen naarmate de noodweg het gebruik van het belaste perceel meer in de weg staat.[43] Het is dus gebruikelijk dat eerst wordt vastgesteld hoe het belaste perceel in de nabije toekomst zal worden gebruikt, en waar de noodweg precies zal komen te liggen.[44] Er wordt dan rekening gehouden met de daadwerkelijke meters die over het perceel moeten worden gereden. Ook wordt rekening gehouden met de aanpassingen die nog aan het belaste perceel moeten worden verricht.
Een noodweg kan alvast worden aangewezen zonder dat op dat moment een schadevergoeding is vastgesteld.[45] Artikel 5:57 lid 2 BW biedt de mogelijkheid om een hogere schadevergoeding te vorderen indien zich na de aanwijzing van de noodweg onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor de noodweg een grotere last is geworden, dan waarmee oorspronkelijk rekening is gehouden.[46]
De rechter laat vaak de schade begroten door een of meer deskundigen.[47] Een partijdeskundige moet een door hem gemelde waardevermindering goed onderbouwen.[48] Als het te bezwaren erf wordt verhuurd, kan ook de te verwachten schadeclaim van de huurder worden meegenomen.
De schadevergoeding heeft uitsluitend betrekking op de schade die door de noodweg wordt berokkend. Dat de partij die aanwijzing vordert geld verdient met de exploitatie van zijn perceel is geen relevante omstandigheid bij de bepaling van de schadevergoeding.[49] Hetzelfde geldt voor een toename van de waarde van diens woning.[50]
Er zijn weinig uitspraken gepubliceerd waarin de hoogte van de schadevergoeding is gemeld. Hierna volgt een tweetal uitspraken. Een schadevergoeding van € 300,- per jaar werd redelijk gevonden in het geval dat de noodweg slechts gedurende een beperkte periode per jaar zou worden gebruikt en waarbij deze weg ook nog door een andere buurtgenoot werd gebruikt.[51] Een vergoeding van€ 2.000,– per jaar werd redelijk gevonden bij gemiddeld meer dan 100 verkeersbewegingen per dag en rekening houdend met de kosten van onderhoud.[52]
Invloed van het publiekrecht
Artikel 5:57 BW stelt voor de aanwijzing van een noodweg niet het vereiste dat daarvoor een publiekrechtelijk besluit nodig is.[53] De burgerlijke rechter geeft geen oordeel over de vraag of de noodweg toelaatbaar is naar publiekrechtelijke voorschriften en in verband met verkeerstechnische omstandigheden.[54]
Desondanks kunnen regels van ruimtelijke ordening relevant zijn bij de aanwijzing van een noodweg. Men kan daarbij denken aan de lokale Bouwverordening.[55] Die kan bijvoorbeeld bepalen hoe breed een verbindingsweg moet zijn tussen de openbare weg en een woning die daar een zekere afstand van vandaan ligt. Relevant is of de afwezigheid van een uitweg een afwijzingsgrond zou kunnen vormen voor een benodigde omgevingsvergunning.[56]
Publiekrecht is ook relevant bij de vraag welk tracé als noodweg wordt aangewezen. Er kan vooruitgelopen worden op de vraag of de gemeente voor een bepaald tracé een uitwegvergunning op de openbare weg zal toekennen of weigeren.[57]
Bij de beantwoording van de vraag wat een behoorlijke exploitatie is dient ook rekening te worden gehouden met voorschriften uit de bouwverordening/bouwbesluit.[58] Men kan dan denken aan een voorgeschreven nooduitgang.[59] Zie voor meer informatie dit webartikel. De rechter kan een gebruik dat strijdig is met het bestemmingsplan, zoals permanente bewoning, buiten beschouwing laten bij de vraag of een behoorlijke exploitatie mogelijk is.[60]
De vraag of een perceeleigenaar recht heeft op een noodweg dient naar de huidige publiekrechtelijke situatie te worden beoordeeld, en niet naar een vroegere.[61] De aanvrager krijgt ook niet meer toegang over een noodweg dan de wijze van exploitatie van zijn eigendom volgens het bestemmingsplan.[62] Door een wijziging van de bestemming kan de verplichting tot het toestaan van een noodweg toenemen.[63]
Noodweg in kort geding?
In een kort geding procedure kan niet worden vastgesteld dát sprake is van een noodweg, of dát deze nu definitief moet worden aangewezen. Ook kan in kort geding niet vastgesteld worden of er alternatieve en minder bezwarende uitwegen mogelijk zijn. In kort geding kan ook geen schadevergoeding worden vastgesteld. Voor beantwoording van deze vragen is een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden vereist. Daarvoor is in een kort geding procedure geen plaats.[64] Dat is een taak voor de bodemrechter.
De voorzieningenrechter kan slechts ordemaatregelen treffen.[65] Zoals de beslissing dat een naburige eigenaar een voorlopige noodweg moet toestaan. De voorzieningenrechter moet dan met voldoende zekerheid aannemen dat de bodemrechter een definitief daartoe strekkende vordering eveneens zal toewijzen. De voorzieningenrechter loopt wel vooruit op de belangenafweging.
Aan deze ordemaatregel kan een maximale duur worden verbonden. Als later blijkt dat een andere uitweg niet of niet tijdig kan worden gerealiseerd, is een nieuw kort geding mogelijk.[66] Een voorlopige noodweg kan ook worden aangewezen voor de periode dat nog niet in een bodemprocedure is beslist. De voorzieningenrechter kan bepalen dat de bodemprocedure binnen een bepaalde termijn aanhangig moet zijn gemaakt op straffe van verval van het recht op de voorlopige noodweg.[67]
Een spoedeisend belang wordt vrij snel aangenomen. Ook al is er al enige tijd overheen gegaan voordat de eiser de kort geding procedure is gestart.[68]
Overige procedurele aspecten
Hierna bespreek ik bijzonderheden rondom de gerechtelijke procedure. Moet de ingesloten partij alleen de eigenaar van het beoogde te belasten perceel oproepen, of ook alle rechthebbenden van de omliggende percelen? Wanneer de gevorderde
noodweg mogelijk ook over het perceel van andere eigenaren loopt, leidt het feit dat deze eigenaren niet in het geding zijn geroepen niet tot niet-ontvankelijkheid.[69]
Als een ander tracé een serieuze optie is, dan zal de eiser de eigenaar van dat andere perceel ook in het geding moeten betrekken. Deze partij zal opgeroepen moeten worden.[70] Dit geldt ook wanneer de gevorderde noodweg over de percelen van verschillende eigenaren kan gaan lopen. Ook hierbij geeft artikel 118 Rv de Rechtbank de bevoegdheid om de eiser alsnog de gelegenheid te bieden de betreffende derden in het geding op te roepen.[71]
Het oproepen van extra eigenaren van omliggende percelen is niet nodig als duidelijk is dat de rechter voldoende gegevens heeft om op een verantwoorde wijze te beslissen dat de keuze niet valt op het terrein van die andere eigenaren.[72]
Wie kan de vordering instellen? In ieder geval kan de eigenaar van een perceel de vordering instellen. In het verleden was er kennelijk geen uitzondering mogelijk op deze regel.[73] In de jurisprudentie wordt nu de mogelijkheid opengelaten om een huurder de vordering te laten instellen.[74] Maar dan moet de huurder de vordering wel voor zichzelf instellen in zijn hoedanigheid van huurder, en bijvoorbeeld niet ten behoeve van een toekomstige huurder.[75] Als de eiser geen eigenaar meer is, kan hij wel een belang hebben als hij aantoont dat de huidige eigenaar zijn vorderingsrecht voor het verkrijgen van een noodweg heeft gecedeerd aan de eiser.[76]
Conclusie
In dit webartikel is besproken wanneer iemand aanspraak kan maken op een noodweg. Daarbij is ook aandacht besteed aan de schadevergoeding die toekomt aan de eigenaar van het belaste perceel. Ook zijn allerlei procesrechtelijke aspecten besproken. In een drietal aanvullende artikelen zal worden ingegaan op een noodweg als nooduitgang, een noodweg in de landbouw, en een noodweg als achteringang bij een woning of bedrijfsruimte.
—
[1] Rechtbank Amsterdam 4 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5652
[2] Hoge Raad 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2554, NJ 1998/457; Zie ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1928
[3] Rechtbank Amsterdam 1 oktober 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6368
[4] Gerechtshof Leeuwarden 14 februari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV3991
[5] Rechtbank Zutphen 11 januari 2006, ECLI:NL:RBZUT:2006:AV1849
[6] Rechtbank Noord-Holland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869
[7] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX4711
[8] Rechtbank Utrecht 16 november 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AU6543
[9] Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 juni 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5188; Gerechtshof Amsterdam 15 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1477
[10] Rechtbank Arnhem 25 januari 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AV8553
[11] Rechtbank Utrecht 16 november 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AU6543
[12] Gerechtshof Den Haag 8 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2517
[13] Rechtbank Gelderland 2 februari 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:519
[14] Rechtbank Arnhem 16 augustus 2005, ECLI:NL:RBARN:2005:AU4826
[15] Gerechtshof Arnhem 28 april 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK4681
[16] Gerechtshof Arnhem 28 april 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK4681
[17] Rechtbank Rotterdam 30 mei 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:CA1499
[18] Rechtbank Noord-Holland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869
[19] Zie ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX4711
[20] Rechtbank Alkmaar 17 mei 2010, ECLI:NL:RBALK:2010:BM5120
[21] Rechtbank Amsterdam 6 april 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4211
[22] Gerechtshof Arnhem 28 april 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK4681
[23] Rechtbank Arnhem 25 januari 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AV8553
[24] Gerechtshof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1253
[25] Gerechtshof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1253
[26] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX4711
[27] Rechtbank Noord-Holland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869; Rechtbank Rotterdam 30 mei 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:CA1499
[28] Gerechtshof Arnhem 9 december 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BH6251
[29] Rechtbank Noord-Nederland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869
[30] Rechtbank Noord-Nederland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869
[31] Rechtbank Alkmaar 17 mei 2010, ECLI:NL:RBALK:2010:BM5120
[32] Gerechtshof Amsterdam 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3498
[33] Rechtbank Rotterdam 4 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9559
[34] Gerechtshof Amsterdam 15 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1477
[35] Hoge Raad 2 mei 1997, NJ 1998, 315, LJN ZC 2368; Gerechtshof ’s-Gravenhage 7 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN6686; Zie ook impliciet Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2125
[36] Rechtbank Zutphen 11 januari 2006, ECLI:NL:RBZUT:2006:AV1849
[37] Gerechtshof Arnhem 26 mei 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3953
[38] Gerechtshof Arnhem 26 mei 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3953
[39] Hoge Raad 2 december 2005, NJ 2007,5; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 augustus 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BF0448
[40] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 augustus 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BF0448
[41] Rechtbank Rotterdam 23 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4740
[42] Rechtbank Arnhem 25 april 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BA5756
[43] Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 juni 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5188
[44] Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 juni 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5188
[45] Gerechtshof Amsterdam 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3498
[46] Rechtbank Rotterdam 23 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4740
[47] Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 juni 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5188
[48] Rechtbank Utrecht 16 november 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AU6543
[49] Rechtbank Rotterdam 4 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9559
[50] Rechtbank Utrecht 16 november 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AU6543
[51] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2287
[52] Rechtbank Rotterdam 4 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9559
[53] Gerechtshof Arnhem 28 april 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK4681
[54] Gerechtshof Arnhem 9 december 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BH6251
[55] Rechtbank Amsterdam 6 april 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4211
[56] Rechtbank Amsterdam 6 april 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4211
[57] Gerechtshof Arnhem 28 april 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK4681
[58] Rechtbank Maastricht 4 april 2005, ECLI:NL:RBMAA:2005:AT5913
[59] Rechtbank Maastricht 4 april 2005, ECLI:NL:RBMAA:2005:AT5913
[60] Gerechtshof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1253
[61] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 mei 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA7224
[62] Rechtbank Arnhem 13 februari 2008, ECLI:NL:RBARN:2008:BC5050
[63] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 mei 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA7224; PG boek 5, p. 216
[64] Rechtbank Maastricht 4 april 2005, ECLI:NL:RBMAA:2005:AT5913
[65] Hoge Raad 6 april 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD3312
[66] Rechtbank Gelderland 2 februari 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:519
[67] Rechtbank Noord-Nederland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869; Rechtbank Noord-Holland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869
[68] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 augustus 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BF0448
[69] Hoge Raad 12 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2035
[70] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2125; Zie ook Rechtbank Arnhem 25 januari 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AV8553
[71] Rechtbank Den Haag 18 juni 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7476
[72] Hoge Raad 12 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2035; Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 juni 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5188; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 mei 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA7224; Rechtbank Noord-Holland 3 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4869
[73] Rechtbank Zwolle-Lelystad 25 juni 2008, ECLI:NL:RBZLY:2008:BK3456
[74] Gerechtshof Amsterdam 15 mei 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6419
[75] Gerechtshof Amsterdam 15 mei 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6419
[76] Rechtbank Amsterdam 1 oktober 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6368