De uitkomst van een deskundigenonderzoek is doorslaggevend bij de vraag of een huurder of verhuurder een verlaging of verhoging van de huurprijs van een horecaruimte of winkelruimte kan afdwingen. Voor de vraag wat het lokale prijspeil is volgt de rechter namelijk in vergaande mate het rapport van de deskundige. In een minnelijk overleg zullen de huurder en de verhuurder hier ook rekening mee moeten houden.
Door mr. drs. Christian Huijsmans, advocaat huurrecht, bouwrecht en koop van vastgoed en werkzaam bij Advocatenkantoor Zeeland te Goes
In dit webartikel bespreek ik op welke punten de huurder en de verhuurder kritiek kunnen leveren op het rapport van de deskundige. In een vorig webartikel heb ik de methode besproken die de deskundige hanteert om de nieuwe huurprijs vast te stellen. De inhoud van dat webartikel wordt bekend verondersteld voor het lezen van dit webartikel.
Inleiding
Zowel een huurder als een verhuurder van horecaruimte of winkelruimte kunnen afdwingen dat de huurprijs opnieuw wordt vastgesteld. Ik verwijs naar mijn algemene inleiding en mijn webartikelen over onder andere de ingangsdatum en de wachttermijn.
De huurder en de verhuurder kunnen in onderling overleg een deskundige benoemen die een berekening maakt van de nieuwe huurprijs. Ook de rechter kan een deskundige benoemen. De huurder en de verhuurder moeten beseffen dat een rechter de uitkomst van het deskundigenrapport in beginsel overneemt. Dit is alleen anders wanneer het rapport de toets van een redelijke kritiek niet doorstaat vanwege de inhoud of de wijze van totstandkoming.[1]
Het uitgangspunt van de rechter is dat wanneer de systematiek van artikel 7:303 BW door de deskundige op de juiste wijze is toegepast, de aldus gevonden huurprijs per definitie realistisch is. De rechter beoordeelt dus of het advies van de deskundige voldoet aan de criteria van artikel 7:303 lid 2 BW.[2]
De uitkomst van het onderzoek kan leiden tot een huurprijs die op het eerste gezicht afwijkt van de huurprijs van soortgelijke panden in de directe omgeving. Het feit dat de huurprijs op deze wijze afwijkt is geen zelfstandige grond om de uitkomst van het rapport te verwerpen.[3] Wanneer andere taxateurs een andere berekeningswijze hanteren en daarmee tot een hogere huurprijsvaststelling komen, betekent dit nog niet dat het advies van de deskundige onjuist is.[4] Ook niet wanneer het verschil met de uitkomst van de deskundige groot is.[5]
De partij die de inhoud van het rapport wil betwisten moet gemotiveerd aangeven waarom de deskundige een onjuist uitgangspunt heeft genomen of anderszins onjuist heeft gewaardeerd.[6] Hierna bespreek ik een aantal onderdelen waarop de huurder en de verhuurder kritiek kunnen leveren.
Volgens vaste rechtspraak hoeft de rechter overigens in zijn motivering niet expliciet in te gaan op alle bezwaren die tegen het rapport zijn ingebracht.[7] Desondanks hebben rechters tot nu toe al veel overwegingen vermeld in hun vonnissen die de moeite waard zijn om te bespreken.
Verweer tegen keuze voor vergelijkingspanden
De keuze van de vergelijkingspanden behoort bij uitstek tot de deskundigheid van de deskundige.[8] Hij selecteert op basis van ervaring en intuïtie.[9] Hieraan moet een groot gewicht worden toegekend.[10] De deskundige kan zelf op zoek gaan naar vergelijkingspanden. Hij kan ook kiezen voor referentieobjecten die door de huurder of de verhuurder zijn aangedragen.[11] Het feit dat er meerdere en andere referentiepanden beschikbaar zijn zorgt er nog niet voor dat de berekening van de deskundige onjuist is.[12] Ook niet wanneer de deskundige de huurder en de verhuurder vergelijkingspanden heeft laten aandragen.[13]
In beginsel zal de deskundige de best vergelijkbare panden in de vergelijking moeten betrekken. Toch gaat een behoorlijk aantal rechters hier soepel mee om. Zij oordelen dat wanneer niet de best vergelijkbare panden zijn gekozen, dit nog niet betekent dat de uitkomst onjuist is. Vergelijkbaarheid heeft immers betrekking op een groot aantal verschillende aspecten, waaronder ook minder grijpbare aspecten zoals kwaliteit en uitstraling. Wanneer volgens die rechters op een passende wijze rekening is gehouden met de bestaande verschillen, kan de rapportage worden goedgekeurd.[14]
Bij de keuze van de vergelijkingspanden gaat om de fysieke aspecten, zoals ligging, grootte, indeling, kwaliteit en bereikbaarheid. Deze aspecten worden vergeleken met het pand waarvan de huurprijs nader moet worden vastgesteld. De bestemming van het pand speelt daarbij geen rol, tenzij deze tot uitdrukking komt in de bouwkundige gedaante.[15] Hier ga ik later in dit webartikel dieper op in.
De deskundige weegt al deze aspecten af bij de keuze welke panden per saldo als de optimaal vergelijkbare in de vergelijking moeten worden meegenomen. De rechter kan op die afweging maar tot op zekere hoogte controle uitoefenen.[16] Wanneer een deskundige een goede verklaring kan noemen waarom hij geen rekening heeft gehouden met een bepaald kenmerk van het oorspronkelijke pand of een referentiepand, neemt een rechter daar vaak genoegen mee, in die zin dat de kritiek die een partij levert vaak als onvoldoende onderbouwd wordt geacht.[17]
Wat als een partij vindt dat een referentiepand een lagere huurprijs heeft omdat deze als “trekker” is verhuurd aan een grote winkelketen? Die partij zal dit moeten onderbouwen. De rechter neemt dit niet bij voorbaat aan.[18]
Wat als een bepaald vergelijkingsobject gedurende de afgelopen vijf jaren niet continu is verhuurd? Of wanneer over een aantal jaren de huurprijs daarvan onbekend is? Het staat de deskundige in beginsel vrij om alleen de bekende huurprijs of de huurprijs in de jaren waarin het pand is verhuurd te betrekken in de vergelijking.[19] Zo’n berekening is op zichzelf dus niet reeds ondeugdelijk of onbetrouwbaar.[20] Diegene die het advies van de deskundige bestrijdt moet dan al aannemelijk maken dat hierdoor een onjuist beeld zou zijn ontstaan.[21]
De deskundige moet wel rekening houden met bijzondere omstandigheden die de huurprijs van de referentiepanden kunnen hebben beïnvloed. Men kan dan denken aan een pand dat geheel of gedeeltelijk aan marktwerking is onttrokken of in de afgelopen jaren daaraan onttrokken is geweest. Men kan dan ook denken aan subjectieve afspraken tussen de huurder of de verhuurder.
De rechter concludeert echter niet snel dat een pand aan de marktwerking is onttrokken. Een voorbeeld: als vijf van de zes vergelijkingspanden eigendom zijn van dezelfde eigenaar is dit op zichzelf hiervoor onvoldoende. Ook wanneer die huurprijzen in de afgelopen jaren niet zijn gewijzigd.[22] Ook wanneer in een winkelcentrum slechts één verhuurder actief is, is dit op zichzelf onvoldoende.[23] Bij dit soort verweren worden hoge eisen gesteld aan de onderbouwing van deze kritiek. Daarbovenop zal de partij die kritiek levert ook moeten onderbouwen wat de huurprijs anders had moeten zijn geweest.[24]
Toch komt de rechter soms tot de conclusie dat de deskundige simpelweg een onjuiste keuze heeft gemaakt voor bepaalde vergelijkingspanden. Dit speelde in een zaak waarin horecapanden waren gekozen die op een veel beter bezochte plaats in de stad gelegen waren. In deze zaak leek de deskundige trouwens geforceerd te hebben gekozen voor horecapanden, terwijl die bestemming niet doorslaggevend hoefde te zijn.[25]
Verweer tegen wegingsfactoren
Binnen de grenzen van de wet heeft de deskundige een grote vrijheid hoe hij te werk gaat.[26] Dat geldt ook voor het toepassen van wegingsfactoren bij de vergelijking. Wanneer een referentiepand minder goed vergelijkbaar is met het gehuurde pand, is het de taak van de deskundige om te bepalen of er een correctie moet plaatsvinden op de huurprijs en zo ja in welke mate.[27] Het betreft hier een inschatting die in hoge mate gebaseerd is op de kennis en ervaring van de deskundige.[28]
Een deskundige moet een begrijpelijke verklaring geven waarom hij bepaalde ruimtes lager waardeert qua functionaliteit.[29] Maar een deskundige hoeft niet tot in detail te onderbouwen waarop een percentage van een correctie is gebaseerd.[30] Als een deskundige meldt dat zijn waardering is gebaseerd op zijn deskundigheid en ervaring, waarbij rekening is gehouden met alle zijns inziens relevante factoren, is dit een toereikende toelichting.
Ik noem een aantal voorbeelden. Een deskundige mocht al eens een splitsbaar pand gelijk stellen aan een pand dat iets moeilijker splitsbaar is zonder een correctie toe te passen.[31] Een deskundige mocht ook al eens de huurwaarde van een pand dat slechts beperkt splitsbaar is naar eigen inzichten corrigeren met een percentage van 10%.
Voor een partij die wordt geconfronteerd met een nadelige uitkomst lijken sommige correcties willekeurig te zijn toegepast. Een partij die vindt dat de deskundige een andere keuze had moeten maken, moet dat zeer goed toelichten. Hij moet concreet aangeven waarom een correctie niet juist is of waarom juist correcties hadden moeten worden toegepast.[32] Bijvoorbeeld wanneer het gehuurde op een bijzondere locatie staat.[33] Zonder gedetailleerde kritiek hoeft de deskundige zijn keuzes ook niet gedetailleerd te onderbouwen.[34]
Bovenstaande systematiek komt ook terug in discussies over passantenstromen. Een partij die kritiek levert op het feit dat bij vergelijking met andere panden geen rekening is gehouden met het aantal passanten zal desnoods zelf de gegevens van de passantenstroom moeten aandragen. Overigens: wanneer er geen gegevens beschikbaar zijn hoeft de deskundige dit niet te onderzoeken.[35]
Verweer vanwege wijzingen in gebruik en omgeving
Hierboven werd al gemeld dat de deskundige bij de keuze van referentiepanden geen rekening mag houden met een verschil in bestemming, voor zover deze verschillen niet tot uitdrukking komen in de bouwkundige gedaante van de gehuurde ruimte. Voorbeelden zijn een tankstation en een hotel. Dit soort panden is specifiek voor die bestemming ingericht.
Wanneer de bestemming van een referentieobject is gewijzigd, kan dit pand nog steeds een voldoende vergelijkbaar referentieobject zijn.[36] De wijze waarop de huurder en zijn voorgangers het gehuurde feitelijk gebruiken is dus ook niet doorslaggevend. De vraag of een verdieping bij onderverhuur een andere bestemming kan krijgen, is voor de vaststelling van de huurprijs niet van belang.[37]
Ook wanneer een deel van het gehuurde een andere functie krijgt is dit niet van invloed. Als een huurder slechts één van de verdiepingen van een winkelpand met twee winkelvloeren daadwerkelijk inricht als winkelruimte, dan kan de andere verdieping onder omstandigheden ook als winkelruimte worden aangemerkt. Er wordt gekeken naar de begrippen bruikbaarheid en functionaliteit. Wel is een pand met meerdere verdiepingen meer bruikbaar voor de exploitatie van een warenhuis dan voor een andersoortig bedrijf.[38]
Een winkelpand dat was ontstaan door samenvoeging van twee panden moest als één winkelruimte worden gewaardeerd. Wel moeten dan ook de vergelijkingsobjecten dus ook weer op te splitsen zijn, net als het referentiepand.[39] Indien een bedrijfsruimte met een te verwaarlozen ingreep in kleinere verhuurbare eenheden kan worden gesplitst, is dat relevant voor de bepaling van de huurprijs.[40]
Het gehuurde pand wordt vergeleken met andere panden in de toestand waarin deze verkeert ten tijde van de huurprijstoetsing. Wanneer de attentiewaarde en de zichtbaarheid van het gehuurde is toegenomen door ontwikkelingen in het winkelgebied, dient dit volledig in de nieuwe huurprijs tot uitdrukking te komen.[41]
De staat waarin het gehuurde bij de start van de huur verkeerde speelt dus geen rol. Als het pand oorspronkelijk verwaarloosd en niet ingericht was, speelt dit geen rol. De huurder heeft deze staat van het gehuurde aanvaard.[42] Maar in een kwestie waarbij een hotel casco werd gehuurd, werd deze uiteraard ook in casco staat vergeleken met de referentiepanden; de aanwezigheid van sanitair speelde geen rol, laat staan de kwaliteit van het sanitair.[43]
Voor de vraag hoe moet worden omgegaan met verbeteringen die de huurder zelf heeft aangebracht verwijs ik naar een ander webartikel. En wanneer er gedurende de looptijd van de huurovereenkomst een verandering plaatsvindt in de bouwkundige staat, maar de huurder en de verhuurder hebben afgesproken dat de huurder op eigen kosten het pand weer zal terugbrengen in de oorspronkelijke staat, is er geen reden om uit te gaan van de huidige staat van het gehuurde.
Verweer tegen meetfouten en andere oppervlaktekeuzes
Als eerste stap in de methode meet de deskundige de oppervlakte van het gehuurde pand. Maar wat als één van de partijen vindt dat deze meting niet goed is verricht? Als die partij een afwijkende meting toont van een andere deskundige, dan is dat op zichzelf nog niet voldoende bewijs dat de deskundige verkeerd heeft gemeten.[44]
In een geval waarin de oppervlakte 172 m2 bleek in plaats van 180 m2 oordeelde de rechter dat de afwijking dusdanig klein was dat niet gesproken kon worden van een foutieve meting.[45] Deze rechter accepteerde een tolerantie van maximaal 5%.[46]
De rechter vindt het acceptabel dat de NEN 2580 norm wordt toegepast. Ook al heeft dit soms bijzondere gevolgen. Zo werd hierdoor een buitenberging bij een horecapand buiten beschouwing gelaten, ook al zou zo’n berging leiden tot een hogere huurprijs.[47]
Een deskundige kan besluiten om de verdiepingen boven een winkelruimte niet mee te nemen in de waardering wanneer deze zeer slecht bereikbaar zijn. Het zijn dan geen potentieel bruikbare ruimtes. Uiteraard moet deze afweging ook worden gemaakt bij referentiepanden met eveneens slecht bereikbare verdiepingen.[48]
Bij horecapanden ontstaan vaak discussies over het terras. Een terras vormt een bron van inkomsten maar behoort niet altijd tot het gehuurde pand. Bij de berekening van de huurprijs dient de omzet en de (wijze van) exploitatie van het gehuurde buiten beschouwing te blijven. Als bijvoorbeeld wordt gezocht naar vergelijkingspanden wordt niet zozeer gekeken naar de aanwezigheid van een terras, althans zeker niet als dit terras op gemeentegrond staat.[49]
De deskundige hoeft de omvang van het terras niet mee te tellen in de berekening wanneer hij bij de waardering van de functionaliteit het terras wel meeweegt ten opzichte van vergelijkbare bedrijfsruimte.[50] Als een deskundige geen waardeverhogend effect toekent aan een terras, maar de verhuurder wel vindt dat de aanwezigheid van een terras de huurwaarde verhoogt, dan moet de verhuurder dat onderbouwen. De verhuurder moet dan aantonen of het terras in gebruik is, of de ruimte gezien de ligging daadwerkelijk als terras kan worden gebruikt, in welke periode van het jaar gebruik van het terras is te verwachten en welk effect daarvan op bijvoorbeeld de omzet van het gehuurde is te verwachten.[51]
“Crisisverweer” en andere prijspeilverweren
Voor de huurprijsontwikkeling van referentiepanden wordt gekeken naar een periode van vijf jaren. Wat als in die referentieperiode een crisis heeft plaatsgevonden? Sommige huurders van vergelijkingspanden hebben tijdens zo’n crisis een huurverlaging kunnen bedingen. Toch neemt de rechter in beginsel aan dat de referteperiode van vijf jaren juist grote prijsfluctuaties voorkomt.[52] Daardoor wordt in afgezwakte vorm alsnog de verhoogde of verlaagde huurprijs duidelijk wanneer wordt gekeken naar referentiepanden.[53]
Maar wat als geen van de huurders van de vergelijkingspanden tijdens deze crisis een huurverlaging heeft gekregen? Ook dan volgt de rechter de gebruikelijke systematiek, ondanks de aanwezigheid van ‘signalen’ uit de branche dat een huurverlaging op zijn plaats was geweest.[54] Dit is alleen anders als er echt een nadrukkelijke aanleiding is om te veronderstellen dat de berekende huurprijs toch te hoog is ten opzichte van de duurzame huurontwikkeling ter plaatse.[55]
Het kan overigens ook zo zijn dat de huurprijzen in de buurt als gevolg van een crisis zijn gedaald, maar dat de huurprijs van het gehuurde stijgt omdat de oorspronkelijke huurprijs te laag was. Dit scenario is dus mogelijk. De destijds overeengekomen huurprijs is namelijk niet van betekenis is voor de nadere bepaling van de huurprijs.[56]
Wat als een referentiepand al heel lang wordt gehuurd zonder enige indexering? Een deskundige zal deze bijzondere omstandigheid volgens de ene rechter niet mogen negeren.[57] Een andere rechter oordeelt dan weer dat deze omstandigheid wordt gecorrigeerd doordat een vergelijking met vijf vergelijkingspanden en een gemiddelde huurprijs over vijf jaar juist deze afwijking afvlakt.[58]
Hoe gaat de rechter om met afspraken tussen huurder en verhuurder die lijken op een verhulde huurbetaling? Men kan bijvoorbeeld denken aan omzethuur vanwege een drankafnamebeding. De rechter neemt niet direct aan dat hierdoor sprake is van een indirecte huurbetaling.[59] Een horecapand dat wordt gehuurd van een brouwerij kan dus worden meegenomen in de vergelijking. Dit is alleen anders wanneer zeer goed wordt onderbouwd dat de huurprijs tot stand is gekomen op basis van andere omstandigheden. Dan moet ook duidelijk zijn in welk opzicht en tot hoever de huurprijs van dat referentiepand is beïnvloed.[60]
De huurder kan zich niet verweren met de stelling dat hij in het geval van een huurverhoging het gehuurde niet meer rendabel kan exploiteren.[61]
Wat als het verweer tegen het advies van de deskundige slaagt?
Uit de vorige paragraaf bleek al dat veel verweren tegen het advies van de deskundigen stranden. Maar wat gebeurt er als een verweer slaagt? Kan het deskundigenrapport nog wel worden gebruikt als de berekening niet klopt? Dat ligt aan de omstandigheden van het geval.
Bij een geslaagd verweer tegen het gebruik van een referentiepand kan de rechter beslissen om dat referentiepand buiten de berekening te houden.[62] De rechter kan een actieve rol spelen door informatie uit het deskundigenrapport die wél bruikbaar is te combineren met nieuwe gegevens (bijvoorbeeld andere vergelijkingspanden).[63]
Soms ontstaat discussie of een gebrek in het deskundigenadvies nog wel op een eenvoudige wijze kan worden gerepareerd. Dit speelde in een kwestie waarin geen goede referentieobjecten werden genoemd in de deskundigenrapportage, maar de partij die het rapport bestreed wel goede referentieobjecten kon noemen. In dat geval krijgen de huurder en de verhuurder de gelegenheid om zich richting de rechter uit te laten over de vraag of de deskundige opdracht moet krijgen om zijn rapport aan te passen of dat een andere deskundige moet worden benoemd.[64]
Er werd een nieuwe deskundige benoemd in een kwestie waarbij de deskundige slechts rekening had gehouden met de markthuur, maar niet met verbeteringen die op kosten van de huurder waren aangebracht (zie ook dit webartikel). Ook werd een nieuwe deskundige benoemd in een kwestie waarin de deskundige uitsluitend had gekozen voor referentiepanden met dezelfde bestemming, en daardoor goede (misschien wel betere) vergelijkbare panden links had laten liggen.[65]
Benoemt de kantonrechter bij een zeer gebrekkig rapport altijd een nieuwe deskundige? Niet altijd. Een partij die terecht ernstige kritiek heeft op een rapport mag niet te laat vragen om de benoeming van een nieuwe deskundige wanneer deze al eerder had beseft dat het rapport niet bruikbaar is.[66]
Wanneer een tweede deskundigenonderzoek wordt uitgevoerd verandert de uiteindelijke ingangsdatum van de nieuwe huurprijs niet.[67] Voor meer informatie over de ingangsdatum verwijs ik naar dit webartikel. Overigens blijft een vordering tot wijziging van de huurprijs ontvankelijk wanneer een rapportage is afgekeurd.[68]
Conclusie
De deskundige krijgt vanwege zijn kennis en ervaring veel vrijheid om de huurprijs voor bedrijfsruimte opnieuw vast te stellen. Een verweer tegen de inhoud van een deskundigenrapport slaagt niet vaak. In dit webartikel heb ik een groot aantal verweren besproken. Wanneer het onderzoek niet aan de wettelijke maatstaven voldoet, kan de rechter bezien of hij zelf dit gebrek kan herstellen, of dat een andere deskundige moet worden benoemd.
[1] Rechtbank Limburg 28 juni 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6210
[2] Rechtbank Maastricht 11 februari 2009, ECLI:NL:RBMAA:2009:BI3641
[3] Gerechtshof Amsterdam 18 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0272
[4] Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428
[5] Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428
[6] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9219
[7] vgl. HR 20 oktober 1989, NJ 1989, 898
[8] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1288
[9] Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428
[10] Rechtbank Noord-Holland 28 december 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10689
[11] Rechtbank Noord-Holland 17 januari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:177
[12] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1466
[13] Gerechtshof Amsterdam 3 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:770
[14] Gerechtshof Amsterdam 18 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0272
[15] HR 25 oktober 1985, NJ 1986, 71. Zie ook HR 26 april 1996, NJ 1996, 630
[16] Gerechtshof Amsterdam 18 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0272
[17] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1466
[18] Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428
[19] Gerechtshof Amsterdam 19 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:896
[20] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1288
[21] Gerechtshof Amsterdam 19 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:896
[22] Rechtbank Noord-Holland 28 december 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10689
[23] Gerechtshof Amsterdam 3 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:770
[24] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 april 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BP8525
[25] Rechtbank Overijssel 5 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:703
[26] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1288; Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7859
[27] Gerechtshof Amsterdam 15 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2940
[28] Gerechtshof Amsterdam 15 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2940
[29] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7859
[30] Gerechtshof Amsterdam 15 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2940
[31] Gerechtshof Amsterdam 15 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2940
[32] Rechtbank Noord-Holland 17 januari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:177
[33] Rechtbank Noord-Holland 17 januari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:177
[34] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7859. Vgl. HR 20 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0905
[35] Rechtbank Noord-Holland 28 december 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10689
[36] Hoge Raad 26 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2057
[37] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1466
[38] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1466
[39] Gerechtshof Amsterdam 12 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2812
[40] Gerechtshof Amsterdam 12 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2812
[41] Gerechtshof Amsterdam 18 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0272
[42] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1288
[43] Gerechtshof Amsterdam 19 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:896
[44] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9219
[45] Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428
[46] Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428
[47] Rechtbank ’s-Hertogenbosch 20 januari 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BP2978
[48] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1466
[49] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4575
[50] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7859
[51] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7859
[52] zie NnavV, Kamerstukken II 2000/01, 26932 nr 5. p 13, 16
[53] Gerechtshof Amsterdam 3 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:770
[54] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3109
[55] Gerechtshof Amsterdam 19 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:896
[56] Gerechtshof Amsterdam 12 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2812
[57] Gerechtshof Amsterdam 3 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:770
[58] Rechtbank Arnhem 20 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4428
[59] Rechtbank Noord-Holland 17 januari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:177
[60] Rechtbank Maastricht 11 februari 2009, ECLI:NL:RBMAA:2009:BI3641
[61] Rechtbank Noord-Holland 28 december 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10689
[62] Gerechtshof Leeuwarden 22 december 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK7492
[63] Gerechtshof Amsterdam 3 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:770
[64] Rechtbank Noord-Holland 3 oktober 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8072
[65] Rechtbank Overijssel 5 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:703
[66] Rechtbank Gelderland 19 oktober 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5600
[67] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4575
[68] Rechtbank Noord-Holland 3 oktober 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8072