Sluiting woning op grond van de Opiumwet

Artikel 13b Opiumwet geeft de burgemeester de mogelijkheid om een last onder bestuursdwang op te leggen indien in of bij woningen of andere “lokalen” soft- of harddrugs worden gevonden. Dit wordt ook wel de Wet Damocles genoemd. Het maakt niet uit of deze vanuit dat adres worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Het feit dat zij voor dit doel aanwezig zijn is voldoende.

Door Christian Huijsmans, advocaat huurrecht, bouwrecht en koop van vastgoed, werkzaam bij Advocatenkantoor Zeeland te Goes

Deze wet biedt ruime mogelijkheden. De bekendste last onder bestuursdwang die kan worden opgelegd is het bevel om de woning (tijdelijk) te sluiten. Hiervoor maakt het niet uit of de woning al dan niet wordt verhuurd. Ook maakt het niet uit of de overtreders daadwerkelijk overlast hebben veroorzaakt. Dit artikel gaat over deze vorm van sluiten.

De burgemeester kan gebruik maken van (spoedeisende) bestuursdwang in de vorm van sluiting wanneer de situatie hierom vraagt. Wanneer er geen spoed aanwezig is, worden de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om eerst hun zienswijzen kenbaar te maken. Onder belanghebbenden vallen zowel de bewoners (huurders) als de eigenaren van het pand (in geval van verhuur). Zij zijn ook belanghebbenden in een eventuele bezwaarprocedure en beroepsprocedure.

Reikwijdte van de bevoegdheid

Kan artikel 13b Opiumwet ook kan worden toegepast bij het aantreffen van een hennepkwekerij? In lagere rechtspraak werd vroeger soms betoogd dat bij het opstellen van artikel 13b Opiumwet geen rekening was gehouden met wietkwekerijen; de mogelijkheid van het sluiten van een pand zou volgens deze oude rechtspraak nadrukkelijk zijn voorbestemd voor locaties waarvanuit drugs werden verhandeld.[1] De ABRvS heeft later echter uitsluitsel gegeven en geoordeeld dat artikel 13b Opiumwet ook kan worden toegepast in het geval van een hennepkwekerij in een woning waarvan de hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning.[2] Sindsdien is in de lagere rechtspraak ook al geoordeeld dat hieronder ook hennepstekken en hennepresten vallen.[3]

De bevoegdheid kan ook worden toegepast wanneer in de nabijheid van een woning of lokaal drugs worden aangetroffen, bijvoorbeeld in een voertuig.[4]

In 2016 is een concept wetsvoorstel opgesteld om de bevoegdheid tot sluiting uit te breiden. Het voorstel is dat deze vorm van bestuursdwang ook voortaan mag worden ingezet bij de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. In dat geval zou de aanwezigheid van apparatuur of chemicaliën al voldoende zijn.  Update: per 1 januari 2019 kunnen ook strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot handel in en productie van drugs een sluitingsbevoegdheid scheppen.

Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien deze het tegendeel niet aannemelijk kan maken, is de burgemeester dus ingevolge artikel 13b lid 1 Opiumwet dus bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang, zoals sluiting op te leggen.

Deze sluitingsbevoegdheid geldt ook voor een langdurige situatie, zoals het geval waarin de aangetroffen softdrugs de handelsvoorraad vormde van een coffeeshop en al vijftien jaar op een perceel werd opgeslagen. Ook die situatie leidde tot sluiting.[5] De rechter let daarbij niet op het feit dat de verkoop op een gelegaliseerde wijze plaatsvond.

De burgemeester heeft volgens de beleidsregels in de meeste gemeenten een discretionaire bevoegdheid. Dit houdt in dat de burgemeester niet verplicht is om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Een burgemeester kan er dus voor kiezen om een woning die in eigendom is van een woningstichting wel open te houden, maar een woning die in particuliere handen is te sluiten. Woningstichtingen en particuliere verhuurders hoeven ook niet gelijk behandeld te worden wanneer gemeenten enerzijds en woningcorporaties anderzijds een drugs- of hennepconvenant hebben gesloten.[6]

Proportionaliteit en subsidiariteit

Al geruime tijd bestaat discussie over de vraag wanneer deze sluitingsbevoegdheid wel en niet mag worden toegepast. De hoogste bestuursrechter in dit soort kwesties is de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvs). Deze heeft een aantal belangrijke uitspraken gedaan, waar de lagere rechtspraak zich ook op zal richten.

Een beslissing waarbij bestuursdwang wordt opgelegd moet in het algemeen voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De op te leggen maatregel moet in een redelijke verhouding staan tot de overtreding. Ook moet de burgemeester beargumenteren dat een lichtere maatregel geen uitkomst biedt. In het geval van de sluiting van woningen waarin drugs gevonden is, is het voor de burgemeester makkelijker om dit te onderbouwen wanneer er lokaal beleid is opgesteld.

Wanneer de aard van de maatregel is gerelateerd aan de ernst van de overtreding (hoeveelheid en soort drugs), zal dus ook een verhuurder bij het aantreffen van een zwaardere overtreding kennelijk rekening moeten houden met een (langere) sluiting. De duur van de sluiting kan blijkbaar afhankelijk zijn van omstandigheden waar hij zelf geen controle over heeft gehad.

De persoonlijke verwijtbaarheid van de verhuurder speelt volgens de ABRvS geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting noopt.[7] Een afwijking van de lokale beleidsregels zou op grond van de wet mogelijk zijn, wanneer ingevolge artikel 4:84 Awb deze regels gevolgen zouden hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De praktijk wijst echter uit dat zelfs de omstandigheid dat de verhuurder in het buitenland woont niet zo’n bijzondere omstandigheid oplevert.[8]

Wanneer de gemeente lokaal beleid heeft geformuleerd, geldt volgens de ABRvS dat een financieel nadeel als direct gevolg van de sluiting geacht wordt te zijn meegewogen bij de vaststelling van het beleid.[9] Een sluiting vormt geen ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht, omdat de mogelijkheid van sluiting van de woning bij wet is voorzien.[10] Ook is geen sprake van een schending van het woongenot omdat de verhuurder nu eenmaal niet de bewoner is.[11]

Mag van de burgemeester verwacht worden dat hij eerst een waarschuwing geeft, voordat hij gebruik maakt van artikel 13b Opiumwet? De wetgever heeft namelijk bij de totstandkoming van de wet aangegeven dat het niet de bedoeling is bij een eerste overtreding van de Opiumwet acuut tot sluiting van de woning over te gaan. Het antwoord is deels negatief. De ABRvS heeft geoordeeld dat van dit uitgangspunt mag worden afgeweken in ernstige gevallen.[12] Wanneer is sprake van een ‘ernstig geval’? Allereerst is hiervoor van belang hoeveel drugs wordt aangetroffen. Daarnaast kan de omvang van de drugsproblematiek in de gemeente een rol spelen.

Wat geldt verder nog specifiek voor een verhuurder of eigenaar?

Hiervoor bleek al dat een verhuurder of eigenaar de gevolgen draagt voor de gedraging van de personen aan wie hij een woning of bedrijfsruimte in gebruik heeft gegeven. Voor een eigenaar die een pand heeft verhuurd is nog het navolgende van belang.

Zodra drugs worden ontdekt kan een eigenaar richting de gemeente het beste aantonen dat hij er alles aan gedaan heeft om de huurovereenkomst te beëindigen, bijvoorbeeld door toepassing van artikel 7:231 lid 2 BW. Hiermee kan de eigenaar de gemeente (en eventueel de rechter) te proberen er van te overtuigen dat het disproportioneel is om hem te duperen met een sluiting. Dit is overigens geen garantie dat de eigenaar/verhuurder inderdaad niet wordt geconfronteerd met een sluiting.

De eigenaar dient goed in de gaten te houden tot wanneer hij zienswijzen en een eventueel bezwaarschrift kan indienen. Hier is een termijn aan verbonden. Wanneer de termijn is verstreken is de beslissing van de burgemeester onherroepelijk geworden.

De verhuurder kan van de huurder een schadevergoeding eisen. In veel gevallen biedt de overtredende huurder overigens weinig verhaal.

De eigenaar dient er rekening mee te houden dat hij de woning niet meer kan betreden gedurende de periode dat deze is gesloten. Op grond van artikel 199 Wetboek van Strafrecht levert het doorbreken van een zegel een strafbaar feit op. In de plaatselijke APV kan het betreden van een gesloten pand ook strafbaar zijn gesteld. Ook zal hij er rekening mee moeten houden dat de burgemeester zelf bepaalt wie voorafgaand aan het sluiten nog het pand betreedt. Zo zullen de nutsvoorzieningen gedurende deze periode worden afgesloten, zal de woning eventueel worden ontsmet en kunnen deuren en ramen worden dichtgetimmerd. De kosten die hiermee zijn gemoeid kunnen zelfs op de eigenaar worden verhaald.

Overigens wordt er nog op gewezen dat een gemeente naast artikel 13b Opiumwet ook nog andere mogelijkheden heeft om een woning te sluiten. Verwezen wordt naar artikel 174a Gemeentewet en artikel 16a Woningwet (oud).

Conclusie

De beslissing om een woning te sluiten vanwege de aanwezigheid van drugs is ingrijpend. Dit geldt zowel voor de eigenaar die zelf zijn (huur)woning heeft gebruikt voor druggerelateerde feiten als zeker ook voor de eigenaar of verhuurder die hier niets vanaf wist.

Een eigenaar of verhuurder dient er mee rekening te houden dat er weinig mogelijkheden bestaan om hiertegen met succes verweer te voeren. Wanneer een eigenaar of verhuurder zich wil verweren tegen een sluiting, dient hij rekening te houden met de jurisprudentie die in dit artikel is beschreven. Voorkomen (door goed beheer) is daarom beter dan genezen.

———-

[1] Rechtbank Haarlem 29 juni 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5940
[2] ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362
[3] Zie respectievelijk Rechtbank Breda 15 november 2007,    ECLI:NL:RBBRE:2007:BB8680 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 maart 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1121
[4] Zie onder andere Rechtbank Breda 15 november 2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:BB8680
[5] Rechtbank Oost-Brabant 14 april 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:1775
[6] Rechtbank Noord-Holland 9 september 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4246
[7] ABRvS 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:299 en ABRvS 8 september 2010 ECLI:NL:RVS:2010:BN6187
[8] Rechtbank Utrecht 27 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX5656
[9] ABRvS 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8721
[10] ABRvS 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3055
[11] Rechtbank Utrecht 27 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX5656
[12] ABRvS 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:580

C.G. (Christian) Huijsmans

C.G. (Christian) Huijsmans

mr. drs. C.G. (Christian) Huijsmans is in 2008 beëdigd als advocaat. Gaandeweg heeft hij zich naast echtscheidings- en alimentatiezaken toegelegd op het onroerend goedrecht. Hij adviseert met name over huurkwesties en geschillen die voortvloeien uit de koop en (ver)bouw van onroerend goed.

Advocatenkantoor Zeeland

Wulfaertstraat 3
4461 HS GOES
T: 0113 27 70 00
www.advocatenkantoorzeeland.com