Hinder door bomen ruim buiten de erfgrens

In dit artikel wordt besproken in hoeverre een eigenaar van een perceel kan optreden tegen hinder die wordt veroorzaakt door bomen van buurtbewoners.

Door mr. drs. C.G. (Christian) Huijsmans, advocaat huurrecht, bouwrecht en koop van vastgoed en werkzaam bij Advocatenkantoor Zeeland te Goes

Het gaat in dit artikel nadrukkelijk niet over de hinder die wordt veroorzaakt door bomen die binnen twee meter van de erfgrens staan. Die problematiek wordt geregeld in artikel 5:42 BW en zal in een ander artikel worden besproken. Ook gaat dit artikel nadrukkelijk niet over overhangende takken. In een ander artikel zal worden stilgestaan bij de vraag wanneer en hoe het snoeien hiervan kan worden afgedwongen.

De hoofdregel

De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen. Dit is geregeld in artikel 5:37 BW. Dit artikel noemt onder andere “het ontnemen van licht” als vorm van hinder. Bomen kunnen lichtinval wegnemen. Bomen kunnen daarnaast ook andere vormen van hinder veroorzaken, zoals wortelopdruk of groenafval.

Het gaat in dit wetsartikel niet om last, maar om overlast. Niet iedere vorm van hinder is onrechtmatig. Of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is blijkens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.[1] Daarbij spelen ook de plaatselijke omstandigheden een rol. Dit zal ik verderop in dit webartikel toelichten.

Ook is van belang of degene die zich beklaagt over hinder zich ter plaatse heeft gevestigd vóór of na het moment waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder hebben te dulden.[2] Een interessante vraag hierbij is of voor dit vestigingsmoment wordt gekeken naar het moment van planten of het moment waarop de bomen echt groot zijn gegroeid.

Wanneer deze “omstandighedentoets” wordt toegepast, blijkt dat de aanwezigheid van bomen in de nabijheid van iemands perceel slechts in bepaalde omstandigheden onrechtmatig is. Bomen kunnen namelijk ook het leefklimaat ten goede komen. Het algemeen belang kan dan prevaleren boven het belang van een individuele klager.[3]

Sommige rechters gaan zelfs zo ver door te overwegen dat sprake is van een algemene opvatting dat de aanwezigheid van bomen en planten het leefklimaat ten goede komen.[4] Zij koppelen deze algemene opvatting aan de regel dat voor het kappen of rooien van bomen veelal een vergunning is vereist.[5] Dit laatste lijkt mij overigens een onjuiste gedachtengang, al is het alleen maar omdat als gevolg van deregulering een kapvergunning niet in iedere gemeente benodigd is.

Hierna zal worden besproken hoe de hierboven besproken “omstandighedentoets” wordt toegepast bij diverse vormen van hinder die worden veroorzaakt door de aanwezigheid van bomen. Zoals reeds in de inleiding is gemeld wordt in dit artikel geen aandacht besteed aan kwesties waarbij de takken over de erfgrens groeien of bomen binnen twee meter van de erfgrens staan.

Wegnemen van licht

Een onbeperkt recht op zonlicht in de tuin bestaat niet.[6] Men zal moeten accepteren dat er  een deel van de dag geen zonlicht is in (een bepaald deel van) de tuin als gevolg van de aanwezigheid van bomen. Uiteraard kan er daarbij wel gekeken worden naar de invloed van seizoenen en tijdstippen op de dag. Soms waagt de rechtbank zich aan het vaststellen van een grens: een afname van bezonning van meer dan 30% in bijna alle maanden van het jaar levert onrechtmatige hinder op.[7]

Sommige rechters zijn van mening dat wegneming van licht in vergaande mate geaccepteerd moet worden wanneer de strijdende partijen in een ‘groene’ woonwijk wonen. Op zo’n plaats is de aanwezigheid van ‘groen’ nu juist de bedoeling. Bijvoorbeeld in een bosrijke omgeving[8] of een (zeer) lommerrijke buurt.[9] In die gevallen zullen buren in het algemeen meer overlast door bomen te dulden hebben dan elders. Het plaatselijk gebruik houdt de tolerantiegrens in dit opzicht hoog.

De verhouding met de omgeving speelt ook een rol. Een voorbeeld: een 8 meter hoge bomenhaag kan disproportioneel zijn ten opzichte van de smalle tuinen waar deze in staat.[10] In dat geval kan deze gesnoeid worden tot een hoogte waarbij er, afhankelijk van de mate van lichtinval, weliswaar nog sprake is van hinder, maar niet meer van onrechtmatige hinder.[11] Er kan ook worden gekeken of de hoogte van de desbetreffende boom in vergelijking met bomen van dezelfde soort in woonwijken proportioneel is.[12]

Groenafval/bladeren

Hinder kan ook bestaan uit groenafval dat van naburige bomen afkomstig is. Dit groenafval kan bestaan uit bladeren, maar ook vruchten. Sommige vruchten kunnen uiteenspatten. Dit alles is een onlosmakelijk gevolg van de aanwezigheid van bomen. Wanneer de bomen er al stonden voordat de klager er ging wonen geldt dit eens te meer.[13]

Het ligt op de weg van de partij die verwijdering van de bomen vordert om te stellen en zonodig te bewijzen dat de bomen voor een onaanvaardbare hoeveelheid groenafval zorgen. En zelfs wanneer deze eiser hierin slaagt, kunnen de plaatselijke omstandigheden er wederom toe leiden dat deze partij dit groenafval zal moeten dulden. Wederom kan relevant zijn of de strijdende partijen in een groene woonwijk wonen.

Wat hierboven is besproken voor groenafval, geldt ook voor de vogelpoep die afkomstig is van vogels die in de boom zitten. Dit behoort de klager in diezelfde omstandigheden ook te dulden.[14]

Ook in dit soort kwesties heeft de rechter al eens een grens aangegeven. Een snelgroeiende boom, zoals een krulwilg, die veel bladafval genereert kan onder omstandigheden wel onrechtmatig zijn. Een bijzonderheid was wel dat de eigenaar van de krulwilg in deze zaak niet bereid bleek te zijn om deugdelijke afspraken te maken over onderhoud. De boom stond weliswaar in een groene woonomgeving, maar toch ook in een bebouwde woonstraat.[15] Kortom: de eigenaar stemde zijn gedrag niet af op de omgeving. Overigens kon de klager redelijkerwijs niet eisen dat er geen enkel blad meer in zijn dakgoot terecht zou komen.

Schade aan bestrating/wortelopdruk

Daarnaast kan de hinder bestaan uit bestrating die omhoog wordt geduwd door de wortels van de bomen. Ook hierbij geldt dat wanneer mensen dicht bij elkaar wonen, enige hinder van de buren nu eenmaal geduld dient te worden. Er is ook hier niet snel sprake van hinder dat een onrechtmatig karakter krijgt. Het wordt dus niet snel als maatschappelijk onbetamelijk gekwalificeerd.[16] Wanneer gemeentelijk bezit betrokken is kan relevant zijn of de gemeente eenmaal per (bijvoorbeeld) drie jaren de schade herstelt.[17]

Allergische reacties

Een klager die stelde dat hij vanwege astmatische klachten extra last had van platanen in zijn straat zag zijn vordering afgewezen worden. De platanen stonden er al toen hij er kwam wonen. Het bloeiseizoen is beperkt. Verderop stonden soortgelijke bomen, zodat verwijdering van een aantal specifieke bomen niet tot een oplossing zou leiden. Ook waren platanen volgens de rechter bomen die gewoonlijk in woonwijken worden geplant.[18]

Verjaring van de aanwezigheid van bomen

Wanneer de verwijdering van naburige bomen wordt gevorderd, moet rekening gehouden worden met het leerstuk verjaring. Een vordering tot het opheffen van een onrechtmatige toestand verjaart door verloop van twintig jaren. Deze termijn begint de dag volgend op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand gevorderd kan worden (artikel 3:306 BW en artikel 3:314 lid 1 BW).

In dit soort zaken is het startmoment voor de verjaring niet het moment waarop de bomen zijn geplant, maar het moment waarop de bomen onrechtmatige hinder zijn gaan veroorzaken.[19] Wanneer de verwerende partij zich op verjaring beroept, zal deze moeten stellen en zonodig bewijzen dat de onrechtmatige toestand al meer dan twintig jaren duurt.

Een blik over de landsgrens

Hierboven bleek al dat het niet eenvoudig is om op te treden tegen hinder van bomen die ruim buiten de erfgrens staan. Wanneer we in dit soort kwesties kijken naar de wetsgeschiedenis en de Europese traditie, valt op dat de Nederlandse wet in de loop der tijd toch gunstiger is geworden voor de benadeelde partij.

Het is een feit van algemene bekendheid dat bomen nu eenmaal groeien. Er is niet altijd sprake van een bewuste pesterij aan de zijde van de eigenaar. Tot 1992 kon het bezit van hoge bomen die de inval van het zonlicht belemmeren hoogstens onrechtmatig zijn als sprake was van misbruik van recht. Men dacht dan niet zozeer aan het ontnemen van direct zonlicht maar veeleer aan creëren van volledige duisternis.[20] Hierboven bleek al dat de wet nu iets soepeler is.

Toch weegt men nu nog stilzwijgend mee dat  als sinds het Romeinse recht het actief toebrengen van nadeel (‘damnum facere’) iets anders is dan het ontnemen van een voordeel (‘lucrum prohibere’).[21] Wanneer wij over de grens kijken, dan blijkt bijvoorbeeld dat in Duitsland een ‘Zuführung von Imponderabilien’ niet wordt toegestaan, maar een zogenaamde ‘entziehende’ of ‘negative Einwirkungen’ in nabuurschap, zoals het ontnemen van licht of uitzicht, in beginsel wel.[22]

Conclusie

Diegene wiens licht ontnomen wordt door ruim buiten de erfgrens geplaatste bomen van een buurtbewoner, kan niet altijd met succes vorderen dat deze bomen worden verwijderd of gesnoeid. Men heeft nu eenmaal een bepaalde mate van hinder van de aanwezigheid van deze bomen te accepteren. In dit artikel heb ik rechterlijke uitspraken aangehaald waarin wel een grens is aangegeven. Overigens is wel sneller sprake van een onrechtmatige situatie bij overhangende takken of bomen die te dicht op de erfgrens staan.

[1] Hoge Raad 3 mei 1991, NJ 1991, 476; HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639; HR 28 april 1995, NJ 1995, 513

[2] HR 28 april 1995, NJ 1995, 513

[3] Hof Leeuwaren 14 juli 1999, NJ 2000, 80

[4] Rechtbank Rotterdam 27 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9184

[5] Rechtbank Rotterdam 27 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9184

[6] Rechtbank Rotterdam 27 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9184

[7] Rechtbank Rotterdam 2 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4416

[8] Rechtbank Maastricht 13 januari 2001, NJF 2006, 162, tevens gepubliceerd als  ECLI:NL:RBMAA:2006:AV0692.

[9] Rechtbank Gelderland 20 april 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3048

[10] Rechtbank Rotterdam 2 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4416

[11] Rechtbank Rotterdam 2 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4416

[12] Rechtbank Almelo 4 oktober 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BX9464

[13] Rechtbank Oost-Brabant 5 juni 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2524

[14] Rechtbank Oost-Brabant 5 juni 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2524

[15] Gerechtshof Den Haag 29 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3696

[16] Rechtbank Rotterdam 27 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9184

[17] Rechtbank Oost-Brabant 5 juni 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2524

[18] Rechtbank Oost-Brabant 5 juni 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2524

[19] Rechtbank Rotterdam 27 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9184

[20] vgl. Hoge Raad 2 december 1937, NJ 1938, 353, waar zelfs in een extreem geval (3 meter hoge muur op 25 cm afstand van het raam van de buren) geen misbruik aanwezig werd geoordeeld

[21] Vgl. D.39.2.26

[22] Zie recentelijk nog: Bundesgerichtshof 10 juli 2015, V ZR 229/14,

Advocatenkantoor Zeeland

Wulfaertstraat 3
4461 HS GOES
T: 0113 27 70 00
www.advocatenkantoorzeeland.com