Geluidshinder door hanengekraai
Dit artikel gaat over geluidsoverlast die afkomstig is van hobbymatige pluimveehouders. Het is een feit van algemene bekendheid dat hanengekraai door direct als hinderlijk kan worden ervaren.[1] In de afgelopen jaren is een aantal uitspraken gepubliceerd waarin buurtgenoten procedeerden vanwege het geluid dat de hanen van hun buurtgenoten maakten.
Door Christian Huijsmans, advocaat huurrecht, bouwrecht en koop van vastgoed, werkzaam bij Advocatenkantoor Zeeland te Goes
Hanengekraai onderscheidt zich om diverse redenen van het blaffen van bijvoorbeeld honden, of andere vormen van geluidsoverlast. Ten eerste kun je er “je klok op gelijk zetten”. Ten tweede kan de overlast opvallend genoeg eenvoudig beperkt worden. Met behulp van afgesloten kooien kan namelijk al veel (maar zeker niet alle) overlast worden voorkomen.
Hierna zal eerst de juridische hoofdregel rond hinder van buurtgenoten worden besproken. Deze hoofdregel geldt ook voor andere gevallen van burenoverlast. Daarna wordt specifiek ingegaan op de wijze waarop deze regels in het geval van hanengekraai worden toegepast. De nadruk ligt op civielrechtelijke rechtspraak, oftewel procedures die zijn gevoerd tussen burgers onderling. De rol van de gemeente wordt verderop in dit artikel slechts kort besproken.
Hoofdregel bij hinder van buurtgenoten
Het uitgangspunt in zaken waarbij geklaagd wordt over hanengekraai is hetzelfde als in andere zaken waarin hinder van buurtgenoten een rol speelt. Daarom wordt allereerst de hoofdregel besproken. In artikel 5:37 BW is bepaald dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen, bijvoorbeeld door het verspreiden van rumoer.
Volgens vaste rechtspraak is het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is afhankelijk van het navolgende: de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden.
Het bovenstaande klinkt op het eerste gezicht nogal abstract. Verderop in dit artikel zal dit verder geconcretiseerd worden. Van belang is verder dat deze hoofdregel verder wordt ingekleurd door het navolgende. Er wordt een behoorlijk belang gehecht aan de vraag of degene die zich beklaagt over hinder zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinderveroorzakende activiteiten zijn gestart. In het laatste geval zal de klager toch een zekere mate van hinder hebben te dulden.[2]
Verder moet nog rekening worden gehouden met de navolgende twee aspecten. Er zal gekeken moeten worden aar het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend. Ook zal er gekeken moeten worden naar de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid, om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen.[3]
Toepassing van de hoofdregel bij hanengekraai
Een hobbymatige pluimveehouder heeft de verplichting om de hinder zodanig te beperken dat hierdoor geen -als onrechtmatig te kwalificeren- overlast ontstaat. Wanneer volgens een klagende buurman sprake is van een onrechtmatige situatie kan hij vorderen dat de hanenbezitter hiertegen maatregelen treft.
Rechters zijn overigens niet geneigd om direct te beslissen dat de hanen ook daadwerkelijk verwijderd moeten worden. Het houden van hanen is namelijk op zichzelf niet onrechtmatig, mits er voldoende maatregelen worden getroffen om hinder te voorkomen.[4]
Wanneer is hanengekraai onrechtmatig? Voor het antwoord op deze vraag kan worden gekeken wat -objectief gezien- voor buren in het maatschappelijk verkeer als hinder nog aanvaardbaar is. Is er een geluidsnorm afgesproken die in het maatschappelijk verkeer de grens van het onrechtmatige overschrijdt? Voor die objectieve norm kan worden gekeken naar wat hierover is geregeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, oktober 1998).[5] In deze Handreiking staan grenswaarden die objectieve toetsingscriteria vormen om te oordelen of een bepaald geluidsniveau in het maatschappelijk verkeer aanvaardbaar is.
In een civielrechtelijke geding gelden deze normen niet zonder meer als uitgangspunt.[6] Deze geluidsnormen zijn namelijk afkomstig uit het bestuursrecht. Het hobbymatig houden van pluimvee is geen activiteit waarvoor een vergunning nodig is. Desondanks vormen deze grenswaarden wel een aanwijzing voor welke mate van overlast in redelijkheid behoort te worden geduld.[7] De civiele rechter heeft namelijk behoefte aan een objectieve maatstaf. Een subjectieve beleving van geluidsoverlast verschilt van persoon tot persoon en is daarom niet bruikbaar als maatstaf voor de onrechtmatigheid.
De Handreiking maakt onderscheid tussen een dagperiode (van 7.00 tot 19.00 uur), een avondperiode (van 19.00 tot 23.00 uur) en een nachtperiode (van 23.00 tot 7.00 uur). Een onderscheid tussen deze periodes is van belang omdat de zon in de zomermaanden al vóór 7.00 uur opkomt. Voor iedere periode geldt een ander geluidsmaximum. Omdat in de nachtperiode een lagere geluidsnorm geldt, kan het logischerwijs gebeuren dat hanengekraai in de vroege zomerochtenden wel een geluidsnorm overschrijdt.
Uit de gevallen die in de rechtspraak worden beschreven blijkt overigens dat de dagnorm niet zo snel wordt overschreden.[8] Bij deze conclusie teken ik wel aan dat afstand tot de geluidsbron en lokale omstandigheden natuurlijk kunnen leiden tot een andere uitkomst.
Wanneer uit de meting blijkt dat het maximum toegestane geluidsniveau niet wordt overschreden, dan ligt het op de weg van de klagende buurman om te stellen waarom in zijn geval het gekraai desondanks alsnog onrechtmatig is.[9] Dit geldt ook wanneer er geen concrete geluidsnorm wordt overschreden en de bezitter de haan van zonsondergang tot 8.00 uur in het nachthok houdt en de buurman desondanks nog steeds geluidsoverlast ervaart. Ook in dat geval zal deze buurman aannemelijk moeten maken dat hij nog steeds onrechtmatige hinder ondervindt. Wanneer hij vordert dat het hok dan maar moet worden verplaatst, zal hij aannemelijk moeten maken dat de hinder hiermee zal worden verminderd.[10]
Uit het algemene toetsingskader dat hierboven is besproken blijkt al dat de uitkomst van een concrete hinderdiscussie niet uitsluitend wordt bepaald op basis van een objectieve geluidsmeting. Ook de lokale omgeving kan een rol spelen. Zo dient een buurman bij de aankoop van een perceel in landelijk gebied, waar agrarische bedrijvigheid zoals het houden van dieren een belangrijke rol speelt, rekening te houden met een zekere mate van hinder door dierenlawaai.[11] Als gevolg hiervan dient hij geluidsoverlast te aanvaarden die niet boven de geluidsnorm uitkomt.[12] Immers, in zo’n woonklimaat zal hij een zekere mate van geluidsoverlast als gevolg van die agrarische bedrijvigheid moeten accepteren. Dit laatste wordt vaak ook regelmatig letterlijk opgenomen in het toepasselijke bestemmingsplan.
In de gepubliceerde rechtspraak gaat veel aandacht uit aan de vraag wie er eerst was: de klagende buurman of de haan. Wanneer de klagende buurman er later is gaan wonen, zal hij sowieso meer moeten dulden dan wanneer de overlastgevende buurman later was begonnen met het houden van pluimvee.[13] Meer specifiek gaat het in dat soort situaties veelal te ver om met succes te vorderen dat de haan verwijderd moet worden.[14]
Wat is de rol van de gemeente?
De mogelijkheid om een civielrechtelijke procedure te voeren laat onverlet dat ook de gemeente kan optreden. Gemeentes kunnen veelal optreden op basis van de Algemene Plaatselijke Verordeningen. Daarin is vaak (kortom niet in alle APV’s) opgenomen dat het verboden is dieren te houden op een voor een omwonende of voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze. Soms vloeit hieruit ook de bevoegdheid om specifieke plaatsen aan te wijzen waar het verboden is om dieren te houden.
Uit de hierboven aangehaalde lagere rechtspraak blijkt dat een bestuursrechtelijk handhavingstraject via de gemeente in de praktijk veelal de eerste stap is die gezet wordt. Dit is ook de goedkoopste stap voor een klager. Uit de besproken rechtspraak blijkt dat een civielrechtelijke procedure uiteindelijk een toevluchtsoord is voor buurtbewoners die via de gemeente hun doel niet hebben bereikt.
Conclusie
De lezer zal wel voor ogen moeten houden dat in de lagere rechtspraak die in dit artikel wordt opgesomd de objectieve geluidsnorm niet werd overschreden. Mede daarom werd de hobbymatige pluimveehouders niet veroordeeld tot het treffen van extra maatregelen om hinder te voorkomen. Er kan evenwel van worden uitgegaan dat een hanenbezitter wiens pluimvee de objectieve geluidsnorm overschrijdt per definitie veroordeeld kan worden tot het treffen van (vergaande) maatregelen.
———-
[1] Rechtbank Leeuwarden 30 maart 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AV4562, zie ook Rechtbank Leeuwarden 20 januari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0536
[2] Hoge Raad 18 september 1998, NJ 1999,69
[3] Hoge Raad 15 februari 1991, NJ 1992,639
[4] Hoge Raad 29 oktober 1993, NJ 1994, 107 (kraaiende krielhanen)
[5] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810; Rechtbank Leeuwarden 30 maart 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AV4562, zie ook Rechtbank Leeuwarden 20 januari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0536
[6] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810
[7] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810
[8] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810
[9] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810
[10] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810
[11] Rechtbank Leeuwarden 30 maart 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AV4562, zie ook Rechtbank Leeuwarden 20 januari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0536
[12] Rechtbank Leeuwarden 30 maart 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AV4562, zie ook Rechtbank Leeuwarden 20 januari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0536
[13] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810; Rechtbank Leeuwarden 30 maart 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AV4562, zie ook Rechtbank Leeuwarden 20 januari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0536;
[14] Rechtbank Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1810